donderdag 17 mei 2012

Don Quichot en de ronddolende backpacker van La Mancha

‘Ik’, zo sprak de zelfbenoemde, vernuftige edelman uit een stad wier naam hij het liefst dagelijks herinnert, ‘ben de wellicht ietwat weinig genuanceerde doch gerechtvaardigde mening toegedaan dat het volk dat zich over onze globe heeft verspreid als de Thaumetopea processionea en zichzelf backpacker noemt, het meest miserabele en nutteloze volk is dat er op onze aardkloot ronddoolt.
                Ze stinken, ze spreken de taal niet of nauwelijks, ze eten bij Subway, ze slapen in hotels voor één nacht en, in afwachting van de perfecte golf die nooit komen zal, neuken ze in dat zelfde ranzige onderkomen de mooiste vrouw, of man, die op dat moment voorhanden is.
                Backpacken. Het is, mijns bescheiden inziens, een ambacht voor rugridders, onzekere vrouwen en edelen zoals ik, die, te wijs om af te dalen tot minder dan 3 hemellichamen, hopen dat Sancho de lasten wel zal dragen en in die hoedanigheid teveel betalen voor een herberg waarin het aan meer comfort ontbreekt dan in een kipcaravan uit 1954'.